1. Wat zijn bronnen?
Historisch onderzoek doe je aan de hand van bronnen. Die brengen je dicht bij de persoon, het onderwerp of de tijd van je onderzoek zodat je er zelf iets over kunt zeggen. Bijvoorbeeld:

  • een oud gebouw of een ruïne toont met welk materiaal vroeger gebouwd werd en hoe de ruimte verwarmd werd. Een bepaalde inrichting zoals een kookplaats, vertelt waar de ruimtes voor dienden en dat maakt weer iets duidelijk over de manier van leven of werken. De afmetingen van de deuren laat zien hoe groot mensen waren. De slijtage van de vloertegels, vertelt waar het meeste werd gelopen. Soms staan er twee jaartallen in een gevel; een van het bouwjaar en een van het jaar waarin het huis is gerenoveerd of hersteld na een oorlog. Soms heeft iemand zijn initialen, zijn naam en jaartal of een hartje in de stenen gekrast. Van een oud gebouw of ruïne kun je heel wat aflezen.
  • een oude foto toont hoe het er vroeger op een bepaalde plaats uit zag, wat mensen voor kleding droegen, wat voor gereedschap ze gebruikten, wat voor auto’s er reden, als er al auto’s waren… Maar een foto kan ook iets suggereren. Iemand achter prikkeldraad suggereert misschien wel gevangenschap, maar iets verderop, buiten de rand van de foto zou best een hek open kunnen staan. Het zou handig zijn als je meer foto’s had, of als je bij de foto ook het verhaal van een ooggetuige had.
  • een oude rekening laat zien wat iemand indertijd gekocht heeft en ook hoeveel dat toen kostte. Om te bepalen of dat toen een goede prijs was, zou je eigenlijk meer rekeningen moeten hebben over een langere periode of rekeningen van andere mensen.

De hulpvragenkaart beeldonderzoek

  • richt je op de inhoud;
  • helpt om beeldbronnen zoals foto’s maar ook films of tekeningen en schilderijen systematisch te bevragen;
  • helpt met duiden van wat op de foto staat.

Met de hulpvragen beeldonderzoek stel je vragen aan je bronnen en zul je er meer informatie uit weten te halen.

2. De bronnen zelf
Bij het doen van onderzoek is alleen kijken naar wat op een foto te zien is of lezen wat in een document staat niet voldoende. Het is ook belangrijk om na te denken over de bron zelf. Het maakt nogal wat uit of iemand een verhaal direct na een gebeurtenis vertelt of pas jaren later en het is een groot verschil of iemand zelf ooggetuige was of dat hij iets alleen maar van horen zeggen heeft. Daarom:

  • Vraag je voortdurend af of je informatie wel klopt: ‘Is dat zo?’
  • Vraag je af of je een belangrijke bron in handen hebt of dat je bron niet zoveel gewicht heeft.

De hulpvragenkaart bronnen

  • richt je op de bron zelf;
  • helpt je om na te denken over de betrouwbaarheid van de bron;
  • helpt je om na te denken over de representativiteit van de bron;
  • helpt je om na te denken over de vraag of de bron (of een gedeelte daarvan) nuttig is voor jouw onderzoek (relevantie/belang).

Met de hulpvragen bronnen stel je vragen over jouw bronnen en zul je jouw onderzoek beter kunnen verantwoorden. Dat maakt je onderzoek betrouwbaarder.

Over bruikbaarheid en betrouwbaarheid van bronnen kun je meer lezen op: http://histoforum.net/2012/bruikbaarheidvanbronnen.html

2.1 Bronnen, wat …

Primaire bronnen
Dit zijn bronnen uit de eerste hand. Ze zijn gemaakt door de mensen die een bepaalde gebeurtenis meemaakten, die een bepaalde persoon zelf kenden of die in een bepaalde periode leefden.

Primaire bronnen kunnen zijn:

  • Geschreven bronnen; bijvoorbeeld brieven, dagboeken, vergadernotulen, rekeningen, lijsten of inschrijvingen in een geboorteregister of een school.
  • Beeldbronnen; bijvoorbeeld foto’s, schilderijen, muurschilderingen, tekeningen.
  • Bewegende beeldbronnen; film.
  • Voorwerpen of gebouwen; bijvoorbeeld een vuistbijl, oude munten, een ruïne, een oud raadhuis of station.

Secundaire bronnen
Dit zijn bronnen uit de tweede hand. Ze gaan wel over een bepaalde gebeurtenis, persoon of tijd, maar de verteller heeft die gebeurtenis niet zelf meegemaakt, heeft de persoon alleen maar geïnterviewd of heeft die persoon misschien zelfs helemaal niet gekend omdat hij later leefde. Er zit als het ware iemand tussen, een auteur.

Secundaire bronnen kunnen zijn:

  • Geschreven bronnen; bijvoorbeeld een krant of tijdschrift.
  • Gesproken bronnen; bijvoorbeeld als iemand iets van horen zeggen verder vertelt.

Als het goed is heeft een auteur of verteller zich gebaseerd op primaire bronnen, maar je leest zijn keuzes en zijn conclusies. Je krijgt zijn beeld en dat hoeft niet helemaal getrouw weer te geven hoe het voor de ooggetuigen zelf was. Daarom moet je als het even kan altijd ook primaire bronnen voor je onderzoek gebruiken.

Het is ook belangrijk om de bron zelf in kaart te brengen.
Is je bron een persoonlijke notitie? Dan moet je je afvragen of de schrijver een bepaald belang had, wat hij kon weten, of zijn informatie persoonlijk gekleurd was. Overigens kan zo’n persoonlijke kleuring juist heel veel zeggen. Het hangt van je onderzoeksvraag af welke informatie voor jou belangrijk is.

2.2 Bronnen, wie …
Wie heeft de bron gemaakt? Als het gaat om een verhaal, heeft de schrijver het verhaal dan zelf meegemaakt? Was hij erbij betrokken of stond hij aan de kant? Dat maakt uit. Bijvoorbeeld: een groep voetballers beleeft een wedstrijd anders dan de toeschouwers op de tribune. De voetballers zitten erin. Ze missen het overzicht. Toeschouwers zitten op afstand en hebben wel overzicht, maar aan de korte kant bij het doel zijn andere dingen te zien dan vanaf de lange zijde. De scheidsrechter en grensrechters worden betaald om alles te zien, maar dat is onmogelijk. Daarom vullen ze elkaar aan. Soms zitten ze achteraf met verschillende verhalen en dat is niet de bedoeling. Om toch precies te reconstrueren hoe het gegaan is, bekijken ze opnames. Achteraf zie je een panel aan een tafel debatteren op tv.

2.3 Bronnen, waarom …
Mensen noteren van alles. Adressen, geboortes, data van overlijden, huwelijksdata en echtscheidingen, diploma’s, het behalen van een rijbewijs, … allemaal belangrijk dat dit ergens is vastgelegd, zodat de post goed bezorgd wordt, verzekeringen afgesloten kunnen worden, het verkeer op de weg veilig is, enzovoort. Dit zijn feiten en die kun je gemakkelijk nagaan.
Het weergeven van een gebeurtenis ligt wat ingewikkelder. In een proces-verbaal kan iemand de waarheid willen vertellen, maar het zal zijn waarheid zijn, zijn beleving ervan, met wat hem is opgevallen en alles wat hij niet heeft opgemerkt zal onbedoeld aan het verhaal ontbreken.
Iemand kan er natuurlijk ook belang bij hebben om zijn eigen rol bij bepaalde gebeurtenissen wat groter te maken, te benadrukken. Of juist kleiner te maken, te verdoezelen.
En soms verdraait iemand informatie bewust omdat het niet anders kan. Bijvoorbeeld: gevangenen mochten tijdens de Tweede Wereldoorlog met enige regelmaat brieven naar huis sturen. Overigens soms maanden niet… Zo’n brief moest door de censuur. Dat wil zeggen dat de brieven eerst door de Duitsers werden gelezen en dat ze niet werden verstuurd als ze een ongewenst beeld gaven. Gevangenen konden dus niet alles opschrijven. Enerzijds kreeg de familie dus details te horen, anderzijds wisten zij niet zeker of ze konden vertrouwen op ‘met mij is alles goed. We hebben voldoende te eten.’ Daarom:

  • één bron is geen bron. Vergelijk de verhalen van verschillende bronnen.
  • vraag je altijd af welk belang iemand had en wat iemands motief zou kunnen zijn.

2.4 Bronnen, waar…
Is je bron gemaakt op de plaats zelf of elders? Bijvoorbeeld:

  • In sommige grotten vind je oude wandschilderingen. Bekijk je de muurschilderingen ter plekke of zie je een replica ervan in een museum? Of misschien een schetsje dat iemand anders snel even na een bezoek voor je maakte op het terras van een café?
  • In gevangeniscellen konden ten tijde van de Tweede Wereldoorlog soms ter plekke aantekeningen gemaakt worden met een klein stompje potlood op een enveloppe of op een stukje krantenpapier dat moest dienen als wc-papier. Zo’n bron laat niet alleen het verhaal lezen, maar het materiaal maakt ook iets duidelijk. Sommige oud-gevangenen tekenden na de oorlog op hoe het hun vergaan was, toen ze weer thuis waren. Zij konden gewoon een velletje papier in een typemachine draaien.
  • Aan het bureau van een notaris worden akten opgesteld zoals voor erfenissen, de overdracht van huizen en de oprichting van verenigingen. Vroeger lieten ze de rechter marge weg. Ze schreven helemaal door tot de rand van het papier om te voorkomen dat iemand er met pen nog iets bij schreef. Een leuk bedrag bijvoorbeeld. Zo’n originele akte zegt dus iets meer dan alleen het verhaal dat erop staat. Bovendien, als iemand hem zou overschrijven, zou hij daar best een paar tikfouten in kunnen maken die er oorspronkelijk niet in stonden.

Daarom: vraag je af waar de bron is gemaakt. Terplekke of ergens anders.

2.5 Bronnen, wanneer …
Is je bron gemaakt in de tijd zelf? Veel mensen houden bijvoorbeeld dagelijks een dagboek bij. Foto’s tonen natuurlijk de tijd zelf.
Als gebeurtenissen later worden opgeschreven, verandert er meestal iets aan het verhaal. Bepaalde details zijn misschien vergeten of de doorverteller dacht misschien dat ze niet belangrijk waren. Ook doordat de emotie eraf is of door extra informatie kan een verhaal een andere kleur krijgen. Hoe meer tijd is verstreken tussen de gebeurtenis zelf en het moment van opschrijven, des te groter is de afstand. Dat is een nadeel.
Maar … Doordat er in de tussenliggende periode meer studies zijn gedaan, kan dat ook weer in je voordeel werken. Er kan meer bekend zijn dan wat tijdgenoten konden weten. Daardoor ga je er met andere ogen naar kijken en dat kan iets toevoegen.

2.6 Bronnen, nut …
Als je weet waarnaar je op zoek bent, kun je gericht naar je bronnen kijken.

  • Onderzoek je bijvoorbeeld de geschiedenis van A.A.J.J. Thomson? Lees en bekijk de bronnen dan geheel.
  • Onderzoek je bijvoorbeeld hoe zijn handtekening zich ontwikkelde? Zoek dan vooral naar documenten waar die handtekening op staat, zoals officiële documenten of de eerste pagina van zijn boeken. Foto’s kun je links laten liggen. Daar staan (meestal) geen handtekeningen op. Wel zou je de achterkant kunnen controleren omdat daar soms iets in zijn handschrift op geschreven staat.

2.7 Bronnen, representativiteit …
Representativiteit is een lastig begrip en daarom noem ik het eerst in een paar voorbeelden.

  • Stel je voor… De hele klas kan goed rekenen. Farah en Michiel halen een cijfer boven de 8 voor hun toets. Hun resultaat kun je representatief noemen voor hun hele klas. ‘Onze hele groep heeft net zo gescoord als Farah en Michiel,’ zegt hun juf, ‘hun resultaat is representatief voor onze hele groep.’ Maar hun resultaat is niet representatief voor alle kinderen in Nederland, want niet alle kinderen in Nederland scoorden die toets boven de 8.
  • Wist je dat er in 1957 maar voor de deur van één huis aan de Kanaalweg in Middenmeer een auto stond? Eén auto in de hele straat! Was dat representatief voor alle straten in het dorp? Nee, wel voor veel straten maar niet voor alle. In de Brugstraat stonden meer auto’s. Woonden daar dan rijkere mensen? Nee, dat niet zozeer. Maar de Brugstraat telde veel winkels en sommige winkeliers hadden een auto nodig voor het rondbrengen van hun spullen.

Als je aan de hand van een bron een uitspraak wilt doen over een grotere groep, moet je je afvragen of je bron wel informatie geeft die representatief is. Je bron moet dan namelijk de hele groep vertegenwoordigen.

2.8 Bronnen, betrouwbaarheid …
Het is altijd belangrijk om na te denken over de betrouwbaarheid van je bron. Misschien ben je geneigd om een (officieel) document blind te vertrouwen. Maar (ook officiële) documenten worden opgesteld door mensen en mensen kunnen zich vergissen, fouten maken, iets vergeten of iets expres weglaten. Op een persoonskaart, waarop geboortedatum en geboorteplaats, de eventuele partner en kinderen en de woonadressen vermeld staan, kunnen bijvoorbeeld een aantal adressen ontbreken en de schrijfwijze van namen klopt ook niet altijd.
Hoe maak je je onderzoek nu betrouwbaar als je niet blind kunt varen op je bronnen?

  • Gebruik meer bronnen: één bron is géén bron.
  • Gebruik verschillende soorten bronnen (documenten, foto’s, getuigenissen, …).
  • Bezoek plaatsen als het even kan zelf.
  • Bevraag je bronnen gericht op status (zie hulpvragenkaart bronnen).
  • Bevraag je bronnen gericht op informatie (zie hulpvragenkaart beeldonderzoek).
  • Vergelijk de informatie uit verschillende bronnen met elkaar.
  • Krijg je tegenstrijdige informatie? Wees transparant, open en vertel hoe je tot jouw keuze bent gekomen.
  • Twijfel je? Geef dat aan. Een ander kan jouw twijfel of jouw vragen kiezen als vertrekpunt voor zijn onderzoek.
  • Bespreek je informatie, je twijfels en bevindingen met anderen.

3. Onderzoek doen
Tijdens je onderzoek zul je de bronnen naast elkaar leggen en met elkaar vergelijken. Zo kun je zien of ze elkaar

  • bevestigen. Als bronnen hetzelfde vertellen maakt dat bepaalde conclusies aannemelijker.
  • aanvullen. Dan krijg je een beter en rijker beeld van wat je onderzoekt.
  • ergens tegenspreken. Dan zul je na moeten gaan welke voorstelling van zaken het waarschijnlijkste is en waarom. Je moet jouw keuze kunnen verantwoorden.

3.1 Onderzoeksmethoden

Lezen

  • Krantenknipsels (Utrechts Nieuwsblad)
  • Almanak van de KMA
  • Persoonlijke documenten (Aanvraag oorlogsherinneringskruis, Rede Alblas)

Bekijken

  • Foto’s portretten
  • Foto’s (historische) situaties/locaties
  • Filmbeelden
  • (Oude) kaarten

Bezoeken

  • Huidige situaties/locaties

Bevragen

  • Ooggetuigen
  • Als die er niet meer zijn hun kinderen of andere mensen die de ooggetuigen nog gekend hebben